De provincie Overijssel heeft zich de afgelopen jaren actief ingezet voor immaterieel erfgoed. Met behulp van subsidie is bijvoorbeeld streektaal onder de aandacht gebracht, zijn trainingen en zijn bijeenkomsten georganiseerd voor erfgoedvrijwilligers. De daadwerkelijke uitvoering lag grotendeels bij andere partijen. Of de vele projecten en producten hebben bijgedragen aan de gestelde doelen is lastiger vast te stellen. Dit komt mede door de beperkte meetbaarheid van de doelen en het is moeilijk de resultaten op waarde te schatten. De toezegging om zicht te geven op de impact van het beleid bleek dan ook te ambitieus. Dat concludeert de Rekenkamer in haar onderzoek ‘Immaterieel erfgoed, voor nu & later’. Met Twentse krentenwegge bood zij dit rapport vandaag op symbolische wijze aan de Commissaris van de Koning van de provincie Overijssel aan.
In het cultuurbeleid van de provincie Overijssel is het immateriële erfgoed een aparte pijler. De focus lag op Nedersaksisch, netwerken van erfgoedgemeenschappen en kleine erfgoedinstellingen en verhalen & verleden. De rol van de provincie is daarbij niet om te bepalen wat immaterieel erfgoed is en hoe het immaterieel erfgoed er uit dient te zien. Dat is aan de corso’s, gondeliers, beiaardiers, verhalenvertellers zelf. De provincie kan wel bijdragen aan gunstig klimaat waarin immaterieel erfgoed kan gedijen en helpen bij de bescherming ervan. Een project als Wiesneus waarbij streektaal onder de aandacht is gebracht bij basisschoolleerlingen is hier een voorbeeld van. De daadwerkelijke uitvoering van het beleid lag veelal bij externe partijen zoals het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en het Erfgoedplatform Overijssel.
De provincie verwacht dat haar inzet op immaterieel erfgoed impact heeft op het versterken van de identiteit, het zorgt voor sociale interactie en cohesie en draagt bij aan de leefbaarheid. Of de vele projecten en producten die mede mogelijk gemaakt zijn door de provincie daaraan bijdragen is lastiger vast te stellen. Ten eerste omdat de doelen beperkt meetbaar zijn. Ten tweede omdat het moeilijk is om de gerealiseerde resultaten op project- en productniveau op ‘waarde’ te schatten. Als het aantal deelnemers aan een training laag is kunnen zij wel een groot bereik hebben. De toezegging van de provincie om zicht te geven op de impact bleek te ambitieus. Een dergelijke ambitie kan zonder kanttekeningen bijdragen aan te hoge verwachtingen.
De aanbevelingen van de Rekenkamer zijn vooral gericht op het verduidelijken van de rol van de provincie, het borgen van de ondersteuningsstructuur en de samenwerking met gemeenten. Provinciale Staten kunnen deze aanbevelingen gebruiken bij de bespreking van het nieuwe cultuurbeleid voor de periode 2025-2028.