Nieuws

Share Linkedin
Share X

Stage stemgedrag oppositie en coalitie in provinciale staten; op zoek naar verklarende factoren

Volksvertegenwoordigers worden in belangrijke mate gekozen op basis van standpunten die zij innemen. Bij het stemgedrag van volksvertegenwoordigers speelt vervolgens niet alleen ideologie een rol, maar kan ook het feit of een volksvertegenwoordiger tot de oppositie of coalitie behoort een rol spelen. Maar in welke mate zijn deze factoren van invloed? Hier is nog weinig kennis over en op provinciaal niveau is dit nog niet eerder onderzocht. Wij schetsen welke factoren een rol spelen in de stemverhoudingen tussen oppositie- en coalitiepartijen.

1449 moties geven nieuwe inzichten
Om meer inzicht te krijgen in de stemverhoudingen tussen oppositie en coalitie deed masterstudent Freek Collé onderzoek in opdracht van de Rekenkamer Oost-Nederland. Hij voerde een kwantitatief onderzoek uit waarin hij een vijftal factoren tegen het licht hield die van invloed zouden kunnen zijn op de interactie tussen oppositie en coalitie. Hij bekeek de stemmingen over een kleine 1500 moties uit 180 vergaderingen van Provinciale Staten van Gelderland en Overijssel in de periode 2007-2019. Door middel van statistische analyses toetste hij welke factoren van invloed waren op het stemgedrag van oppositie- en coalitiepartijen. Op provinciaal en gemeentelijk niveau is hier nog geen onderzoek gedaan. Andere studies richtten naar stemgedrag binnen parlementen richtten zich met name op het landelijke en Europese niveau. Deze scriptie bevat dus een aantal interessante nieuwe inzichten.

Vijf factoren die van invloed kunnen zijn op stemgedrag onderzocht
Verwachting in de scriptie is dat het stemgedrag van volksvertegenwoordigers meer bepaald wordt door de besturende status van hun partij (behoor je tot de coalitie of oppositie?), dan dat het bepaald wordt door de ideologie van die partij. Om dit te onderzoeken en de wijze waarop de volksvertegenwoordigers stemmen nog beter te begrijpen, is voor een vijftal factoren gekeken of deze een significant effect hebben op het stemgedrag:

  1. de indienende partij van het voorstel (coalitie of oppositie)
  2. het moment waarop de stemming plaatsvond (tot het moment van de verkiezingen)
  3. de ideologische beleidspositie van de coalitiepartijen (afstand tot het ideologische midden)
  4. de mate van politieke fragmentatie van het parlement (hoe versnipperd is het?)
  5. de bestuurservaring van een oppositiepartij (aan de hand van het aantal jaren dat een partij in de oppositie zit)

Twee factoren van invloed op stemmingen in beide provincies
De eerste verklarende factor is van toepassing op beide provincies. Bij moties ingediend door coalitiepartijen wordt meer eensgezind gestemd dan bij moties ingediend door oppositiepartijen. Meer concreet: het blijkt dat de oppositieleden vaker vóór moties van de coalitie stemmen dan andersom.

De tweede factor die van invloed is op het stemgedrag in beide provincies, is het moment waarop de stemming plaatsvindt. Naarmate een stemming over een motie dichter bij de verkiezingen plaatsvindt, staan coalitie en oppositie minder sterk tegenover elkaar in de stemming. Volksvertegenwoordigers stemmen dan meer vanuit hun eigen ideologie en of ze tot de coalitie of oppositie horen wordt minder belangrijk. Dit effect is het sterkst in het jaar direct voorafgaand aan de verkiezingen.

Tot slot leidt uitsluitend in de provincie Gelderland de ideologische beleidspositie van de coalitie tot een toename van de mate waarin oppositie en coalitie niet met elkaar meestemmen. Hoe verder de coalitie verwijderd is van het ideologische midden (volgens de klassieke link-rechts verdeling), hoe minder coalitie en oppositie met elkaar meestemmen.

Factor 4 en 5, fragmentatie en ervaring, bleken geen factor die significant meespeelt in de stemmingen. De hypothese bij het effect van fragmentatie was dat wanneer er versplintering optreedt en de traditionele partijen minder groot zijn, dit de samenwerking tussen coalitie- en oppositiepartijen kan stimuleren. Partijen worden immers afhankelijker van elkaar. Dit bleek echter niet uit de stemmingen over de moties.

De hypothese over ervaring was dat een oppositiepartij die weet dat het eventueel een kans heeft om te gaan besturen, zich waarschijnlijk constructiever opstelt en vaker met de coalitie meestemt. Terwijl het van een partij die vaak of altijd in de oppositie zit aannemelijk is dat deze vaker conflicterend stemt. De analyse over de stemmingen bevestigde deze hypothese echter niet.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Van de vijf factoren bleken er in de provincie Gelderland drie van invloed op het stemgedrag van oppositie- en coalitiepartijen. Voor de provincie Overijssel gold dit voor twee factoren. Uit de statistische analyses bleek er een aantoonbare relatie tussen deze factoren en de mate waarin oppositie en coalitie met elkaar meestemden.
Het onderzoek toonde aan dat in Gelderland en Overijssel een aantal factoren van invloed zijn op de stemverhoudingen tussen oppositie en coalitie. De belangrijkste aanbeveling die uit het onderzoek naar voren kwam, was het doen van vervolgonderzoek. Omdat er over dit thema op decentraal niveau nog weinig onderzoek gedaan is, kan dit onderzoek nog verder uitgebreid worden naar andere provincies of gemeenten. Dit zou nog meer inzichten geven in het functioneren van decentrale parlementen. Ook kan het onderzoek nog uitgebreid worden voor amendementen of een kwalitatief onderzoek dat op zoek gaat naar verklaringen voor de uitkomsten. Wellicht kunnen zo nog andere variabelen onderscheiden worden.